Humor? Dat is iets voor twijfelaars, voor mensen die het ook niet allemaal weten, en bereid zijn dat onder ogen te zien, schrijft Rob van Essen. Lachen werkt bevrijdend, heet het dan. Maar waar bevrijdt de lach ons nu precies van?
Humor moesten ze doodschieten. Al was het maar omdat ik dan naar de begrafenis kon gaan, en als ik dan goed naar de toespraken luisterde, zou ik er eindelijk achter komen wat dat nou precies was, humor. Bovendien, het zou vooral het woord zijn dat begraven werd. Die hele verzameling waarop het woord betrekking heeft, laat zich niet zomaar elimineren. Eindelijk zou er ruimte zijn om daar een andere term voor te verzinnen.
Want: was er maar een ander woord voor.
“Humor” – er zit iets belegens in. Meteen dringt zich het beeld op van een met weldoorvoed publiek gevulde zaal waardoorheen zelfvoldane verwachting golft: nu gaan we lachen hoor! Humor is een reservaat; binnen de hekken hebben de roofdieren geen tanden meer, is de afspraak.
Wanneer het over ernst gaat, hoor je nooit iemand klagen dat het belegen is. Ernst is blijkbaar tijdloos. Humor is dat niet.
Humor is een reservaat; binnen de hekken hebben de roofdieren geen tanden meer, is de afspraak
Ik ben van 1963. De literaire humor waarmee ik ben opgegroeid, dateerde uit de decennia van voor mijn geboorte. Toen ik een jaar of twaalf, dertien was, ontdekte ik Godfried Bomans en Simon Carmiggelt. Ik heb me jaren bij hen thuis gevoeld. Bomans was ontzettend gevat en grappig, de teksten van Carmiggelt bevatten bovendien nog iets anders, dat ik aanvankelijk nog niet zo goed kon benoemen, maar dat ik later herkende als melancholie.
Ik kan ze nu niet meer lezen. Uitgerekend een van hun sterkste wapens blijkt zich tegen hen te hebben gekeerd. De humoristische vervreemding die ze opwekten door het alledaagse in archaïsche dan wel plechtstatige formuleringen te vatten, bleek op den duur zelf ook een archaïsch maniertje te zijn geworden. Carmiggelt probeerde bovendien te veel humoristische formuleringen en vergelijkingen in zijn cursiefjes te proppen, en Bomans bleek al te vaak een moralist, die wat zijn taal betrof veel, te veel, aan Charles Dickens had ontleend.
Wat ook niet hielp was dat er in de loop der jaren een stroom navolgers op gang was gekomen, een stroom die in de jaren 1980 ook de streng protestantse wereld bereikte waarin ik was opgegroeid. Wanneer ik mijn ouders bezocht greep ik altijd naar de christelijke tijdschriften en kranten om de humoristisch bedoelde stukjes te lezen. Ze voldeden altijd aan mijn verwachtingen: de humor was doorgaans keihard; eigenlijk was het helemaal geen humor, het was eerder leedvermaak of botheid. Wat ontbrak was de relativering die leidt tot twijfel en empathie. Bij nader inzien was dat logisch. Gelovigen relativeren niet; relativeren zou het einde van hun strenge geloofsovertuigingen kunnen betekenen. Het ontbreken van relativering was geen bewuste keuze van die gelovige cursiefjesschrijvers; het gelijk dat ze aan hun zijde hadden, sloot relativering uit. Dat was wel een mooie les: blijkbaar is humor iets voor twijfelaars, voor mensen die het ook niet allemaal weten, en bereid zijn dat onder ogen te zien.
© Rijksmuseum, Amsterdam
Je zou medelijden kunnen krijgen met humor, omdat hij zo vaak tot iets onschuldigs wordt gereduceerd. Hij is het ouder geworden ongetrouwde neefje dat ons op familiefeesten vermaakt wanneer de ernst te zwaar dreigt te worden en even onderbroken moet worden. Maar eerder is hij een heel leger van neefjes die de raketten onschadelijk proberen te maken die het leven afvuurt, niet alleen op hen maar op iedereen. Het mag dan zo zijn dat hun gereedschap voornamelijk afkomstig is uit een plastic set voor vijfjarigen, maar dan nog; alleen al die vrolijke kleurtjes staan garant voor een glimlach.
Je zou medelijden kunnen krijgen met humor, omdat hij zo vaak tot iets onschuldigs wordt gereduceerd
Hoe gaat hij te werk? Humor doet ons wennen aan het onverwachte en onvoorspelbare door dat op kleine schaal zelf te organiseren. Het viert het onverwachte. Het deelt het onverwachte.
Hoe pas je hem als schrijver toe? Hier moet ik uit eigen ervaring putten. Humor is niet iets wat ik over mijn teksten strooi, als een ingrediënt dat er vlak voor het opdienen nog bij moet om het geheel aangenaam verteerbaar en Instagramwaardig te maken. Humor is niet iets wat je toepast. Hij is onderdeel van het geheel; geen apart onderdeel dat je eruit kan halen, als de ontsteking uit een raket, hij is erin opgenomen, als door water geroerde inkt. Hij hoort bij de stemming waarmee je schrijft. Nee, niet de stemming, de instelling. Hij heeft te maken met hoe je in het leven staat, hoe je dat leven ondergaat, hoe je je daar doorheen slaat, en wat voor jou de vanzelfsprekende manier is om die overlevingsstrijd te verwoorden, om erover te communiceren. Waarbij de mensen die het snappen je bondgenoten zijn. Humor is een manier om bondgenoten te bereiken, om bondgenoten te scheppen.
Humor is niet iets wat je toepast. Hij is onderdeel van het geheel; geen apart onderdeel dat je eruit kan halen
Je kan hem laten ontstaan; met andere woorden, je kan hemzelf ook scheppen. Wanneer ik gevraagd word om schrijfles te geven, laat ik mijn studenten vaak dezelfde oefening doen. Het is geen oefening die ik zelf heb verzonnen, ik heb hem ooit overgenomen van een docent aan de Amsterdamse Schrijversvakschool. De opdracht is eenvoudig: schrijf een verhaal dat uit één zin bestaat. Gebruik zoveel komma’s als je wilt, maar de punt mag pas aan het eind. En het moet nú, en jullie hebben vijf minuten.
Het lukt vrijwel altijd, bij iedereen. Na afloop laat ik de studenten elkaar hun verhalen voorlezen. Wat opvalt: bij elk verhaal wordt door de toehoorders gelachen. De meeste verhalen hebben iets uitzinnigs. Dat is een gevolg van de gedicteerde vorm en het ontbreken van bedenktijd. Die combinatie nodigt uit tot bizarre, tot in het absurde doorgevoerde opsommingen, vreemde wendingen, gewaagde improvisaties; en die leiden tot lichtheid, vrolijkheid.
Het gaat me bij deze oefening om dat laatste. Vaak heeft het proza van schrijfstudenten iets logs en zwaars. Ik vermoed dat ze denken dat het zo hoort, dat literair schrijven gepaard moet gaan met ernst. Vaak bevinden ze zich ook nog in hun zware jaren, en misschien zijn het juist de zware geesten die gaan schrijven. Mijn bedoeling is om het lichter te maken, om te laten zien dat zwaarte geen wezenskenmerk van verhalende teksten is, dat spontaan schrijven tot lichtheid leidt, tot humor.
Zo dicht ligt die bij de oppervlakte: hij komt onmiddellijk naar boven wanneer je de tijd voor twijfel en gedachten beperkt. Humor is het wezenlijke dat wordt onderdrukt wanneer we denken dat er ernst van ons wordt verlangd.
Het gelach van de toehoorders bij de beschreven oefening is ook een gelach van herkenning. De toehoorders hebben zelf ook net de opdracht gemaakt, in hun gelach herkennen en waarderen ze de manier waarop een ander de problemen heeft opgelost die de opdracht met zich meebrengt. Je zou het kunnen uitbreiden: de opdracht is het leven zelf, wij zijn allemaal cursisten die – maar het is beter dat niet te doen, grote woorden en humor gaan slecht samen. Maar een ding kunnen we misschien wel veralgemeniseren: humor is het oplossen van problemen.
Humor komt onmiddellijk naar boven wanneer je de tijd voor twijfel en gedachten beperkt
Je zou, om tot een beter idee van het begrip te komen, meer situaties kunnen ontwerpen waarin die neefjes een rol spelen. Eenduidig is hij niet. Er zijn zoveel verschillende soorten! Hij is geen eenheidsworst, hij is de complete etalage van de slager. Daarom figureren er ook zoveel neefjes in de vergelijking, ik had het niets voor niets over een heel leger. We hebben het niet alleen over Kwik, Kwek en Kwak maar ook over Kwuk, en Kwok, en Kwyk, en dan moeten we er zelf nog een aantal nieuwe klinkers bij verzinnen ben ik bang. Hun gezamenlijke toespraak op de begrafenis was hilarisch.
In het gelach lost de spanning op. Humor bevestigt de status quo, stelt nooit echt iets aan de kaak, benadrukt dat we te klein zijn om veranderingen aan te brengen
Maar moet dit dan een lofzang worden? Kan er niets tegen hem worden ingebracht? Die relativering, die verzoening met het onverwachte – is die veronderstelde kracht niet meteen zijn zwakheid? In het gelach lost de spanning op. Humor bevestigt de status quo, stelt nooit echt iets aan de kaak, benadrukt dat we te klein zijn om veranderingen aan te brengen, verzoent ons met die machteloosheid door ons in staat te stellen ons van de gebeurtenissen af te scheiden door het aannemen van een machteloos-superieure houding: de houding van de observator, niet geheel ongelijk aan de man die in de stukjes van Carmiggelt door de straten van Amsterdam flaneerde. Is dat echt iets waarmee de literatuur moet worden geïnjecteerd?
Zeker, er is zoiets als de bevrijdende lach – maar waar bevrijdt die ons nu precies van? Niet van de maatschappelijke ongelijkheid, niet van oorlog en oorlogsdreiging, niet van machtsmisbruik, verrijking en groeiende armoede, toch?
Ja, maar is het niet eerder zo dat hij je verzoent met de aspecten van het bestaan waaraan je niets kan verhelpen?
Ach kom, is dat werkelijk zo? Heb je het wel echt geprobeerd om ook maar iets te verhelpen? Nee, je zat maar een beetje dom te lachen.
Dat leek maar zo, je hebt het niet goed begrepen. De neefjes ontmantelden de raket, ze bouwden geen nieuwe. Je moet iets anders aan de neefjes vragen dan je eigen antwoord.
Humor verzoent je met de aspecten van het bestaan waaraan je niets kan verhelpen. Ach kom, is dat werkelijk zo?
Op de begrafenis was de stemming luchtig. Het was tenslotte allemaal een grap geweest. Humor kende zijn klassieken en zou ongetwijfeld na drie dagen uit het graf herrijzen, hopelijk onder een andere naam.
Op de vierde dag werden we onrustig. Om onze nervositeit te verlichten maakten we elkaar aan het lachen.
Nou ja!